Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8617

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-20
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers44142 HA ZA 02-2321eindvonnis
Statusgepubliceerd


Indicatie

eindvonnis verklaring voor recht dat de handtekeing op de volmacht waar het in het geding om gaat niet van de overleden persoon afkomstig is.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van 1. (Eiser 1), wonende te (woonplaats), 2. (Eiser 2), wonende te (woonplaats), 3. (Eiser3), wonende te (woonplaats), en 4. (Eiser 4), wonende te (woonplaats), eisers procureur: mr. J.A. Visser, tegen de naamloze vennootschap ING Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, gedaagde, procureur: mr. H.W.F. Klarenaar. Partijen worden hieronder aangeduid als (eisers c.s.) en de Bank. Het procesverloop 1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken: - tussenvonnis van 21 mei 2003, en de daarin vermelde stukken, - akte van de zijde van (eisers c.s.)., - antwoordakte van de zijde van de Bank, - akte houdende vermeerdering van eis van de zijde van (eisers c.s.) - akte van de zijde van de Bank. Nadere stellingen van partijen 2. (Eisers c.s.) stellen dat zij de erven en rechtsopvolgers zijn van (overledene), die inmiddels is overleden. Zij stellen met instemming van de Bank de akte van procureur tot procureur achterwege te hebben gelaten. 3. (eisers c.s.) hebben een voorstel gedaan voor een te benoemen deskundige. Zij hebben voorts eis vermeerderd, en vorderen thans tevens verklaring voor recht dat de handtekening op de volmacht waar het in dit geding om gaat, niet van (overledene) afkomstig is. Zij voeren daartoe aan dat zij voornemens zijn appel in te stellen, zodat het deskundigenbericht noodzakelijk blijft. 4. De Bank heeft zich (aanvankelijk) verzet tegen de wijziging van de persoon van de eiser, nu geen voeging of tussenkomst heeft plaatsgevonden. 5. De Bank heeft zich bereid verklaard het bedrag van € 3.220,44 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding te voldoen, onder handhaving van haar verweer. 6. De Bank verzet zich tegen de vermeerdering van eis, nu de gevraagde voorziening onnodig is, en in een te laat stadium wordt gevorderd. De verdere beoordeling 7. Na de uitleg van (eisers c.s.) omtrent de wijziging in de personen van de eisers, heeft de Bank zich daar niet langer tegen verzet. Nu de Bank daardoor bovendien niet in haar verdediging wordt geschaad, verstaat de rechtbank dat het geding wordt voortgezet door thans eisers. 8. De Bank heeft zich bereid verklaard aan (eisers c.s.) het bedrag te voldoen waartoe zij blijkens rechtsoverwegingen 20. en 21. van het tussenvonnis maximaal zou kunnen worden veroordeeld, indien het deskundigenbericht het door (eisers c.s.) gestelde resultaat zou hebben. Onder die omstandigheden hebben (eisers c.s.) bij dat deskundigenbericht geen belang meer; het kan immers niet leiden tot een voor hen gunstiger uitkomst van deze procedure. 9. (eisers c.s.) stellen echter dat hun belang daarin is gelegen dat zij voornemens zijn in appel te gaan. Indien echter in appel een deskundigenbericht alsnog noodzakelijk zou blijken, kan de appelrechter zulks alsnog gelasten. (Eisers c.s.) hebben er daarom geen belang bij dat het deskundigenbericht reeds thans wordt uitgevoerd. 10. De vordering waarmee de eis is vermeerderd, zal dan ook worden afgewezen, waarbij in het midden kan blijven of een eiswijziging in een zo laat stadium van het geding nog toelaatbaar moet worden geacht. 11. Nu de Bank zich daartegen niet langer verzet, zal zij worden veroordeeld tot betaling van € 3.220,44, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding. 12. De vordering wordt aldus gedeeltelijk toegewezen. De Bank wordt derhalve in het ongelijk gesteld, en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten, zij het berekend naar het tarief behorend bij het toegewezen bedrag. De beslissing De rechtbank: veroordeelt de Bank tot betaling aan (eisers c.s.) van een bedrag van € 3.220,44, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dagvaarding tot de voldoening; veroordeelt de Bank in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van (eisers c.s.) bepaald op € 993,- aan salaris van de procureur en € 895,18 aan verschotten, waarvan € 830,- aan griffierecht; verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Croes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 november 2003.